De ware Jacob

Een goed recept
24 januari 2019
In balans
27 januari 2019

Mijn verhaal ‘De ware Jacob’ werd opgenomen in de schrijversbundel ‘Leven in twee werelden’ van het Huizer Schrijversgilde.
Hieronder kun je mijn verhaal lezen …

Een groepje meeuwen zweeft rakelings langs mijn hoofd, op zoek naar alles wat maar eetbaar is, vaak achteloos door mensen achtergelaten. Stiekem heb ik schik in deze brutale dieven. Wat zijn ze groot van dichtbij. Ik voel de neiging om mijn boterham plat op mijn hand te leggen, zelf krijg ik toch geen hap door mijn keel. Maar ik bedwing me en stop het blikje met de boterham in mijn handtas terug. Je zult net zien dat ze als dank een ‘souvenirtje’ achterlaten op mijn schouder of nog erger… En dat is wel het laatste dat ik kan gebruiken vandaag.
Diep snuif ik de zilte zeelucht op, in een poging de vlinders in mijn maagstreek tot bedaren te brengen. Die hebben er echter lak aan en lijken alleen nog maar meer en heviger te gaan fladderen zodra ik ‘land in zicht’ bespeur. Na een klein kwartiertje meert de veerboot kalm aan.

Mijn auto heb ik noodgedwongen aan de overkant laten staan. Autoverkeer is op dit kleine eiland namelijk niet toegestaan. Samen met de andere drie passagiers loop ik dus de kade op en kijk een poosje besluiteloos rond. Hoe moet ik in vredesnaam op mijn plaats van bestemming komen? Er is alleen een snackbar en een fietsverhuurbedrijfje. Natuurlijk is hier geen taxi te bekennen, ook die zijn uit den boze. Ik vraag me af waar ik in beland ben en hoe ik het ooit in mijn hoofd heb kunnen halen om dit avontuur aan te gaan.
De drie dames van de boot gaan recht op hun doel af. Ze huren een fiets en gaan er welgemoed vandoor. Spijtig kijk ik van hun lichtgewicht rugzak naar mijn loodzware koffer.

Er zit niets anders op dan gebruik te maken van de benenwagen. Kordaat neem ik het enige enigszins begaanbare pad. De koffer hobbelt als een jong, speels hondje, achter me aan. De zon schijnt genadeloos op mijn kruin. Het lijkt wel of ik de woestijn moet bedwingen: Overal ligt zand, er is geen kip te bekennen en helaas ook geen kameel, ik heb hevige dorst en mijn voeten steken. Er ontstaan daar waarschijnlijk op dit moment een paar lelijke blaren. Ze zijn erg leuk om mee te flaneren op een boulevard, mijn sandaaltjes, maar totaal ongeschikt om door een woestijn te banjeren. Al gauw schop ik ze uit, samen met mijn nieuwe, maar eveneens totaal ongeschikte, jasje prop ik ze in mijn toch al overvolle koffer waar ik gisteren met fijne precieze al mijn kleding voor een week had ingevouwen. Mijn zorgvuldige geföhnde haar bind ik in een onflateuze, piekerige paardenstaart met het elastiekje dat nog om het boterhamblikje zat.
Het zweet druipt van mijn voorhoofd, langs mijn ogen en wangen om het zich te mengen met het nat van mijn tranen, vergoten uit pure frustratie. Ik veeg al het vocht lukraak weg. Van de zorgvuldig aangebrachte make-up is nu vast alleen nog een spoor te bekennen, bedenk ik me te laat. Een vies, zwart spoor…
Maar opgeven? Dat nooit! Ik ben nu eenmaal dit avontuur aangegaan en ik zal het afmaken ook, zo verman ik mezelf en zet er dan flink de pas weer in met de koffer als mijn enige gezelschap.
Eindelijk ontwaar ik een groot gebouw. Nog een paar minuten flink doorstappen en ik sta voor de ingang. Het ziet eruit als een hotel. Met opgeheven hoofd loop ik het terras op en confisqueer het eerste het beste tafeltje dat vrij is. Opgelucht laat ik me zakken op een rieten stoeltje en drink gretig van een glas water, dat al klaar staat op tafel. Het verbaast me niet eens dat de drie dames ook op het terras zitten. Hun fietsen staan tegen het hek. Ze zien er nog steeds fit, fris en stralend uit, terwijl ik dankzij de woestijnbeproeving veranderd ben in een uitgeput, plakkerig en bezweet wezen.

Uit mijn koffer diep ik de fles op, die ik vorige week langs de vloedlijn van het strand raapte. Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik op de fles stuitte. Nog mooier werd het, toen ik de brief in de fles ontdekte. Een brief die mijn wereld op de kop zette en die mij hier op het eiland bracht. Zo ongelooflijk romantisch…
Wederom haal ik de brief uit de fles, bekijk de foto en lees nogmaals de boodschap van ene Jacob, alhoewel ik de inhoud ondertussen wel kan dromen.

Lieve zeemeermin,

Ik daag jou, als eerlijk vinder van deze fles, uit om een paar dagen naar het prachtige Meeuwiseiland te komen. Er is slechts één hotel, dus we zullen elkaar daar zeker ontmoeten en dan kunnen we elkaar beter leren kennen @Love at first site. Je bent te allen tijde welkom!

P.s. Zet deze fles met boodschap op je tafel van het hotelterras, zodat ik weet dat jij er bent…

Liefs,
Jacob

Ik stop de brief weer terug in de fles en zet hem – volgens de instructie – op tafel. Ondertussen vraag ik me weer af wat me ooit bezield heeft om op dit vreemde verzoek in te gaan… Een uitnodiging die te mooi is om waar te zijn, een knappe kop, een gespierd lijf? Eerst vond ik mezelf een geluksvogel, nu zou ik het liefst rechtsomkeert maken, zo genant vind ik het allemaal. Ik lijk verdorie wel een impulsieve, verliefde tiener.
Maar voor ik me kan bedenken, staat er al iemand aan mijn tafeltje. Ik zie meteen dat hij het is: Jacob. Onmiskenbaar. Gehuld in precies hetzelfde witte overhemd van de foto.
Hij biedt me een glas wijn aan en lacht zijn blinkend witte tanden bloot. Dat brengt me totaal van mijn stuk en plotseling bewust van mijn uiterlijk, grijp ik naar mijn slordige paardenstaart, alsof mijn haar nog te fatsoeneren valt.

‘Hoe was je reis?’ vraagt hij.
Ik lach, plotseling verlegen en stotter ervan. ‘P-prima, hoor.’
Hij gebaart met een weids naar het hotel. ‘Welkom bij ‘@Love at first site’.
Zijn glas tikt zacht tegen het mijne als om een toast uit te brengen op onze ontmoeting.
Tenminste… dat dacht ik. Maar het enige wat hij doet is ratelen over het hotel.
‘Ja, ik heb mijn hotel ‘@Love at first site’ genoemd, want het was liefde op het eerste gezicht. De omgeving, het hotel… een plaatje!’
Verbijsterd staar ik naar de letters op het gebouw. Die naam… precies als in de brief. Dat ik dat niet eerder gezien heb. En dan… zíjn hotel?
‘Een jaar geleden heb ik het hotel gekocht. Maar helaas loopt het niet goed omdat het zo slecht bereikbaar is. Het is hier prachtig, als je van rust en ruimte houdt, maar veel mensen vinden de weg er naar toe een crime of ze vinden dat er te weinig te doen is op het eiland. Ik moest iets ondernemen.’
Hij kijkt me met een verontschuldigende blik aan, voordat hij verder gaat.
‘Vandaar dat ik deze reclamecampagne startte. Ik strooide een stuk of vijftig flessen uit langs de Hollandse stranden. De meeste vrouwen vinden dat ontzettend romantisch…’
‘Dus je gooide al je charmes in de strijd om je hotel te redden,’ concludeer ik.
Hij knikt en kijkt schuldbewust.
‘Ja, zo is het. Het spijt me,’ zegt hij.
Boos kan ik al niet meer worden. Teleurgesteld ben ik wel en ook wat beschaamd. Stiekem speur ik om me heen en dan zie ik tot mijn schrik dat ik publiek heb. De drie verzorgde dames kijken vermaakt toe. Maar dan heffen ze eenzelfde fles als de mijne naar me op.
Tegen wil en dank moet ik lachen. Zij blijken dus ook ‘slachtoffer’ van de flessencampagne… Ook ik hef mijn fles op en van een afstandje proosten we op de ware aard van Jacob, op zijn hotel en op Meeuwiseiland.
En ik? Ik ga me hier vast wel vermaken, ook al zal ik de ware in dit hotel niet ontmoeten. Want naast Jacob, is hier natuurlijk geen man te bekennen…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.