Terwijl een winterse bui tegen de ramen spikkelt, laat hij het rijkelijk hagelen op zijn boterham. Ik laat hem.
Na het eten ruim ik de vaatwasser in. Op zijn bordje is geen hagel meer te bekennen, maar nog wel broodkorstjes. Ik gooi ze naar buiten, daar valt hen vast een warmer welkom ten deel.
Maar niets is minder waar: uren later liggen de bruine korstjes nog steeds tussen de witte hagel in de tuin.
‘Misschien moeten we er hagelslag op doen,’ stelt hij voor.
‘Uitstekend plan!’ roep ik enthousiast, terwijl ik mismoedig denk: zelfs voor vogels is het wennen, glutenvrij.