Mijn chauffeur

Waardevol
4 juni 2013
Een luchtje
10 juni 2013

Ik vind dat ik het wel verdiend heb, een pauze. Heel de morgen ben ik druk in de weer geweest en dat terwijl het zonnetje zo uitbundig schijnt. Ik heb het huis ondersteboven gekeerd, boodschappen gedaan, twee wassen gedraaid. Mijn dochter zal wel blij zijn als ze vanmiddag thuis komt. Straks zal ik de aardappels nog schillen en de groenten klaarzetten. Ik blijf vanavond immers eten, thuis ben ik ook maar alleen. Ik hoor de brievenbus klepperen ten teken dat het plaatselijke krantje bezorgd is. Vergenoegd pluk ik het krantje uit de bus en plof neer op het tuinbankje. Wat let me? Ik stroop mijn rok op en laat mijn witte melkflessen strelen door het zachte voorjaarszonnetje. Voor eventjes kan dat geen kwaad. Kleine Mees imiteert het geluid van een vrachtwagen, terwijl hij zijn auto door de tuin manoeuvreert. In alle rust verdiep ik me in de nieuwsberichten van de regio en in de advertenties van de plaatselijke winkeliers.

Waarschijnlijk ben ik weggedommeld, in slaap gewiegd door de aangename atmosfeer. Als ik mijn ogen opendoe zie ik dat het krantje op de grond is gevallen. Mijn benen zijn lelijk roodverbrand. Daarna zoeken mijn ogen Mees. Zijn auto staat verlaten op het pad, de chauffeur is nergens te bekennen. ‘Mees,’ begin ik, meteen in paniek, te roepen. Vlug sta ik op en loop de tuin door, maar nergens een spoor van hem. Mijn hart bonkt in mijn keel. Hoe kon ik zo stom zijn om in te dutten en een bijna vierjarige peuter onbewaakt aan zijn lot over te laten?

Net als ik de tuin door het hek wil verlaten om een zoekactie te starten, zie ik een vreemde man door het voorraam turen. Snel loop ik naar de voordeur. Het is de vuilnisman. Naast hem staat een klein jongetje met een grijns van oor tot oor. Hij is zich van geen kwaad bewust.
‘Mees,’ roep ik blij.
‘Dit jongetje vond ik langs de kant van de weg, hij stond te snuffelen bij het grof vuil’, zegt de man. ‘Ik heb hem maar niet meegenomen, mevrouwtje,’ grapt hij verder, ‘daar is hij vast te kostbaar voor.’
Ik kan de man wel zoenen en zomaar, in een opwelling of misschien wel van pure opluchting, doe ik het: ik plant een stevige klapzoen op zijn wang.
‘Oma,’ gilt Mees opgetogen, ‘ik mag een ritje maken op de vuilniswagen.’

En daar zitten we even later met zijn drieën, prinsheerlijk op de voorbank van de vuilniswagen. Ik laat hem niet weer gaan, daar is hij me te kostbaar voor, mijn chauffeur.

 

Kort verhaal voor wedstrijd n.a.v. het schilderij “Doorzondame”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.