‘Jammer,’ berisp ik mijn zoon van negen, ‘dat je niet eerder verteld hebt dat dat meisje uit je klas al zo lang ziek is. We hadden haar op zijn minst een kaartje kunnen sturen.’ Mijn zoon kijkt me beteuterd aan. Ik zie aan hem dat hij zijn moeder af en toe best een lastig mens vindt. Zijn voorhoofd vertrekt in diepe denkrimpels. Dat doet hij alleen als hij op een goed excuus broedt, weet ik. Ik ben op alles voorbereid en zet me schrap. Na een grote zucht gooit hij het eruit: ‘Jij stuurt heel de wereld een kaart, zelfs al hebben ze alleen maar last van plankenkoorts.’ Mijn schuldgevoel verdwijnt als sneeuw voor de zon; hij is het zonnetje.
Een ‘Flapuitje’ in 120 woorden