De beproeving

Vernielingen Dierenpark Emmen
19 mei 2016
Slow-down-besmetting
26 mei 2016

Dit korte, spannende verhaal won in 2014 een plekje in de verhalenbundel ‘Ruis’.

We wonen al zeker tien jaar naast elkaar in hetzelfde rijtje. Toch kennen we elkaar niet echt. Als we elkaar zien, zeggen we vriendelijk gedag. Meer ook niet. De eerste en tevens laatste keer dat hij mij de hand schudde, was vier jaar geleden toen mijn man was overleden.

Vanmorgen stond hij daar ineens voor mijn deur.
‘Dag schoonheid,‘ begroette hij mij wel erg joviaal terwijl hij een bos bloemen achter zijn rug vandaan toverde.
‘Ik moet onverwacht een paar dagen weg, wil jij voor de post en mijn dieren zorgen?’ Hij keek me met een twinkeling in zijn ogen aan en drukte handig de bloemen in mijn handen.
Daar ik noch de bloemen, noch zijn ondeugende blik kon weerstaan, knikte ik sprakeloos. Hij maakte er verder ook niet veel woorden aan vuil, maar overhandigde mij de sleutel van zijn achterdeur. Een briefje met de nodige instructies zou hij op tafel klaarleggen.

Na zijn wat vreemde benadering, vraag ik me die dag meerdere malen af waarom ik me zo door hem liet overrompelen. Ik ken hem nauwelijks, sterker nog: ik was er zelfs niet eens van op de hoogte dat hij huisdieren had. Daar komt nog bij dat ik beslist geen dierenvriend ben. Nu zit ik dus met de gebakken peren, want ik heb toegestemd. Beloofd is nu eenmaal beloofd.
Met lichte tegenzin stap ik die avond de keuken van de buurman binnen.
Het is bekend terrein, zijn huis heeft dezelfde indeling als de mijne.
De keuken ziet er keurig uit; er staat niets op het aanrecht en het fornuis en de kranen glimmen. Als ik de deur naar de woonkamer open, komt een penetrante, zaagselachtige geur me tegemoet. Met twee vingers knijp ik mijn neus dicht. Het is donker in de kamer, de luxaflex is dichtgedraaid, maar mijn hand vindt om de hoek van de deur een lichtschakelaar. Plotsklaps baadt de kamer in een zee van licht en pas dan merk ik dat ik word aangestaard. Een ijselijke gil klinkt door de ruimte.
Zo snel ik kan vlucht ik naar buiten.

Over mijn toeren laat ik me zakken op het tuinbankje. Mijn hart gaat als een bezetene te keer. De angstaanjagende schreeuw echoot nog na, tot ik besef dat het mijn eigen geluid is. Het moet de schok geweest zijn van het onverwachte.
Het kost me moeite de absurde realiteit te laten bezinken die tot me doordrong op het moment dat ik het licht aandeed. Het moment dat ik de stellage tegen de wand zag staan met de kleine kooien. Vanuit die kooien werd ik aangestaard door zeker zestig schrikachtige rode ogen. Terwijl ik in de veronderstelling was de zorg te krijgen over een kat, misschien een kanariepiet of goudvissen, blijkt het in werkelijkheid om witte ratten te gaan…
Nu begrijp ik de vleierij en alleen dat instructiebriefje. Mijn buurman wilde het risico natuurlijk niet lopen dat ik vragen zou gaan stellen en dat de waarheid mij zou afschrikken. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan dat hij mij zo eenvoudig om zijn vinger wist te winden.
De consequentie van mijn onnadenkende toezegging moet ik de komende dagen zelf dragen. Het idee dat dat een dertigtal ratten zijn, bezorgt me alweer rillingen. Maar ik weet dat ik geen keuze heb; ik kan die beesten moeilijk laten verhongeren.

Als mijn hart weer enigszins in een normaal ritme klopt, weet ik dat ik beter direct weer de confrontatie kan aangaan. De beestjes zitten veilig en wel in hun kooien, dus wat kan me gebeuren, spreek ik mezelf moed in.
Ik probeer het gestaar zoveel mogelijk te negeren en loop naar de tafel waar ik het briefje weet:

Buurvrouw,
Ik hoop dat je niet te erg geschrokken bent. Het zijn lieve beestjes en ze doen geen kwaad. Graag elke avond schoon water en een schepje voer geven. Het voer staat op tafel. De kooien maak ik weer schoon als ik thuis ben.

’s Avonds in bed, kan ik niet meteen de slaap vatten. Wat een ontzettende gemenerik, denk ik, nog steeds verontwaardigd. Natuurlijk ben ik geschrokken! Wat doortrapt om op deze manier misbruik van iemand te maken. En hoe stom om er in te trappen.
Beschaamd geef ik toe dat ik maar al te goed weet waarom ik zo impulsief toezegde hem uit de brand te helpen. Ik voelde me gewoonweg gevleid door zijn aandacht.
Wat naïef om te bezwijken voor een bloemetje, een blik, een vriendelijk woord. Schoonheid… Hij zal wel in zijn vuistje gelachen hebben om de oude vrijster, die ik in zijn ogen vast ben.
Ik kom er niet uit wie ik deze toestand meer kwalijk neem: de buurman of mezelf.

Zodra ik de keuken van de buurman weer instap om de ratten te gaan voeren, hoor ik getippel en gepiep. Slechts één blik op de stellage met de kooien leert mij dat alle deurtjes open staan.
Ik voel iets langs mijn been kriebelen. Het zal toch niet… Maar het is wel zo. Overal krioelen witte, kleine mormels. Over de grond, op de tafel, zelfs tegen de wand klimmen ratten.
In paniek draaf ik er achter aan. Maar ze laten zich niet vangen. Ik kruip over de vloer, klim op de bank, op de kast. Maar het lukt me niet er maar eentje te vangen.
Ze vormen een kringetje en hun gepiep veranderd langzaam in woorden: ‘Lydia, de rattenvangster.’ Het rood van hun ogen licht nog feller op. Het lijkt wel of ze vuurspuwen.

Bezweet word ik wakker. Ik ga rechtop zitten en kijk om me heen.
‘Een droom,’ mompel ik, ‘zeg maar gerust een nachtmerrie.’ Ik zucht opgelucht, maar ook geïrriteerd; die beesten houden me zelfs uit mijn slaap.
Mijn mond is kurkdroog en ik neem in de badkamer een slok water. Daarna neem ik een douche om het zweet en de nare droom weg te spoelen. Maar op de één of andere manier zit het me niet lekker. Stel je voor, dat ik echt vergeten ben om de kooien te sluiten. Al is het maar één kooi. Het spookbeeld blijft door mijn hoofd malen. Voor alle zekerheid besluit ik om een kijkje te gaan nemen bij mijn nieuwe ‘vrienden’.
Alles ziet er gelukkig vredig uit. De kooien zijn netjes gesloten en de ratten kijken me nieuwsgierig aan. Ik raap de post van de mat en sorteer het daarna in twee stapeltjes: één met reclamefolders en één met drukwerk. Bovenop het stapeltje met drukwerk ligt een envelop met een opvallende stempel. ‘CCD’ staat er met grote letters. Ik ontcijfer de kleinere letters er onder: Centrale Commissie Dierproeven.
Met open mond staar ik van de envelop naar de ratten in de kooien. Dierproeven? Zou mijn buurman daaraan meewerken? Of haal ik me nu de grootste onzin in mijn hoofd? Maar waarom zou hij eigenlijk anders zoveel ratten houden? Mijn hart bonst in mijn keel. Ik werp nog een blik op de ratten en snel dan via de keukendeur het huis uit, de veilige haven van mijn eigen huis in.
Ik heb zo’n haast, dat ik niet eens merk dat er op het eerst zo lege aanrecht van de buurman een gebruikt koffiekopje staat…

Mijn ogen vliegen over het beeldscherm van mijn computer. ‘Dierproeven’, heb ik ingetikt op de zoekmachine. Pagina’s aan informatie stroomt binnen. Ik kies een willekeurige website uit, scroll wat met mijn muis en blijf steken bij een foto van witte ratten. Exact dezelfde ratten die mijn buurman heeft, ze zitten zelfs in soortgelijke kooien. Ik lees de tekst ernaast:

“Ratten zijn erg geschikt voor gedragsonderzoek. Ze kunnen snel handelingen aanleren, sneller dan bijvoorbeeld muizen. Ook zijn hun hersenen groter dan die van muizen waardoor ze meer in detail bestudeerd kunnen worden. Ratten worden gebruikt voor onderzoek naar mogelijk giftige stoffen, geneesmiddelen en verslavende stoffen. Het zijn rustige dieren die gemakkelijk te houden zijn.”

Zie je nou, denk ik. Het is wel erg toevallig allemaal. Zal ik de politie bellen? Maar ja, wat moet ik hen melden? De beestjes zien er niet verwaarloosd uit. Het is vast een uit de hand gelopen hobby. Nee, ik kan nu niet bij de politie aankloppen. Stel dat er niets aan de hand is, dan maak ik mezelf onsterfelijk belachelijk tegenover de politie en de buurman.
Misschien kan ik vanavond wat rondsnuffelen als ik de ratten eten ga geven. Want dat staat als een paal boven water: de beestjes moeten hoe dan ook verzorgd worden. Arme dieren.
De verdere dag besteed ik aan het uitpluizen van allerlei websites over dierenproeven. Met branderige ogen van het schermlezen sluit ik uiteindelijk de computer af.
Was het nog maar eergisteren dat ik snakte naar wat meer spanning in mijn saaie bestaan? Nu snak ik ernaar de sleutel aan de buurman te overhandigen en dat saaie bestaan weer op te pakken. Wat een beproeving!

Het is intussen de hoogste tijd om de ratten te gaan voeren. Dankbaar kijken ze me aan voordat ze op het eten aanvallen. Eigenlijk zijn het best mooie dieren, met hun sneeuwwitte vacht en rode ogen. Ik betrap me er zelfs op dat ik hen zachtjes toespreek.
Nadat dit klusje is geklaard, stoom ik de envelop van de CCD open en lees ongeduldig wat er staat. De buurman krijgt van de commissie, na jarenlang gesteggel, definitief geen toestemming om dieren aan te schaffen voor onderzoek of dergelijke, kan ik uit het schrijven opmaken. Ik slaak een zucht van opluchting.
Terwijl ik de brief voorzichtig weer terugschuif in de envelop, dringt de vraag zich echter weer op waarom er dan zoveel ratten in huis zijn.
Mijn intuïtie blijft mij maar influisteren dat er iets niet pluis is en mijn eerdere opluchting maakt langzaam maar zeker plaats voor een hardnekkige beklemming. Zo hardnekkig dat ik, ondanks mijn angst, besluit om gehoor te geven aan dit gevoel. De politie wil ik niet inlichten, dus zal ik zelf op onderzoek uit moeten.

Eén voor één open ik de deuren van de eerste verdieping, maar zowel de slaapkamer als de twee overige kamers zijn keurig aan kant; er valt niets vreemds te bespeuren.
Waar ben ik eigenlijk mee bezig? De beestjes die mij eerst de stuipen op het lijf joegen zorgen er nu voor dat ik dingen doe, waartoe ik mezelf nooit in staat achtte.
Maar wie ‘A’ zegt moet ook ‘B’ zeggen, denk ik. Dapper betreed ik de trap naar de tweede verdieping. Ik open de enige deur en kijk verbijsterd naar een talrijke tentoonstelling van flesjes, microscopen en spuitjes. Het lijkt wel een laboratorium in het klein. Voert de buurman soms illegaal dierproeven uit?
‘Nou Lydia,’ probeer ik mezelf hardop gerust te stellen, ‘waar komen die lugubere gedachten vandaan? Waarom zou hij jou voor die beestjes laten zorgen als hij met iets illegaals bezig is? Veel te riskant.’

Een hand op mijn schouder doet mij verstijven van schrik.
‘Dag schoonheid,’ hoor ik een bekende stem zeggen.
Ik draai me om en kijk, net als de eerste keer, sprakeloos in zijn ogen. Van de twinkeling is niets meer te bespeuren.
‘Wat vind je van mijn onderzoekcentrum? Jammer toch, dat de commissie niet wil meewerken,’ gaat hij verder. ‘Maar ik laat mijn levenswerk niet door hen dwarsbomen.’
Voor ik wat terug kan zeggen, voel ik hoe een doek tegen mijn neus en mond geduwd wordt. Ik ruik een vreemd zoetige geur en voel me vrijwel direct verslappen. Een stekende pijn schiet door mijn hoofd.
‘Het laatste stadium van mijn onderzoek vraagt om een menselijk proefkonijn.’
Ondanks de verslapping, probeer ik uit alle macht zijn hand weg te duwen. Als ik merk dat ik geen schijn van kans heb, schop ik zo hard ik kan tegen zijn scheen.
‘Vals kreng,’ gilt hij uit, terwijl de doek uit zijn hand valt. Terwijl hij hem op wil rapen, snuif ik diep de frisse lucht in, dat meteen de zoete geur verdrijft. Dat geeft me weer voor even respijt. Dan zie ik hoe hij een royale scheut uit een flesje Chloroform op de doek sprenkelt. Snel trap ik hem waar ik hem maar kan raken en ik krab met mijn nagels over zijn gezicht. Hardhandig pakt hij me vast en duwt de doek onder mijn neus. Meteen merk ik de bedwelming van de grote hoeveelheid Chloroform. Ik weet dat een hoge dosis tot de dood kan leiden…
Hoestend en proestend probeer ik hem daarop te attenderen.
‘Dacht je dat ik niet wist dat het verschil tussen een werkzame en een dodelijke dosis Chloroform zeer klein is. Maar ja, jij laat mij geen keuze,’ antwoord hij onverstoorbaar. ‘Jij tart mij tot het uiterste.’
Hij blijft maar tegen me praten, terwijl ik weet dat ik niet veel tijd meer heb, het zal hooguit nog een minuut duren voordat ik helemaal van de wereld ben. Nogmaals probeer ik hem te trappen, maar het heeft geen effect. Hij duwt mijn lichaam nog steviger tegen dat van hem aan en houdt de doek zorgvuldig onder mijn neus.
‘Maandenlang heb ik je geobserveerd. Jouw eenzame bestaan maakt jou de perfecte proefpersoon. Wie zou jou ooit missen?’ fluistert hij me toe, zich bewust van zijn macht over mij.
Uit alle macht probeer ik me nog eens te verzetten, maar ik voel dat mijn lichaam steeds slapper wordt en ergens diep van binnen weet ik dat ik dit oneerlijke gevecht niet kan winnen.
‘Ik moest je alleen nog hier naar binnen zien te lokken, maar dat was verbazend eenvoudig, schoonheid…’ lacht hij cynisch.
Nu hoor ik alleen nog een indringend gepiep, dat langzaam overgaat in een steeds zachter ruisen. Ik weet niet meer of het afkomstig is van de wind of van de ratten. Of…
Dan wordt het stil. Doodstil.

Meer lezen over de bundel ‘Ruis’? Klik hier

1 Comment

  1. Johan schreef:

    Blijft spannend tot de laatste zin !!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.