Het Verbond (NBD Biblion recensie)

Geluksvogel
15 maart 2021
Unboxing Bijzondere Jij en Lieve Lief
9 april 2021
Mijn korte verhaal ‘Het Verbond’ werd in september 2020 opgenomen in de bundel Woordtalenten, het geschreven podium van Gerard Rozenboom.
Hieronder kun je het verhaal lezen mét onder het verhaal de prachtige NBD Biblion recensie!

Het Verbond

Het is een warme zomerdag in augustus van het jaar 1983. De zoveelste op rij, maar dit lijkt de heetste van allemaal. Voorzichtig laat ik me zakken. Mijn rug schuurt langs de gebarsten stam van de grote oude eik, die in mijn tuin staat. Nog één keer wil ik hier zitten in zijn schaduw, zijn bladeren horen ritselen en vooral nog één keer mijn hand over het hart laten gaan. Hier is het zo goed toeven en het is van latere zorg hoe ik weer overeind moet komen.
Al zolang ik me kan heugen is dit de plek waar ik kan schuilen. Schuilen tegen de warme zon, tegen regen en wind. Maar niet alleen in die zin is hij mijn schuilplaats. Hij is namelijk een bijzondere boom, een boom met een altijd luisterend oor en een warm kloppend hart.
Vroeger bungelde er een schommel aan de onderste tak. Uren kon ik schommelen aan zijn sterke arm, zacht neuriend of keihard zingend. Als ik boos was kon ik er mijn tranen de vrije loop laten. Voor hem hoefde ik me niet te schamen. Langzaam maar zeker werd hij mijn vriend.
De jaren verstreken en ik groeide op tot een tiener met de bijbehorende onzekerheden. Ik maakte vaak ruzie met mijn moeder en ook dan vluchtte ik naar de boom. Soms reageerde ik mijn frustratie op hem af, schopte tegen zijn stam, beukte met mijn vuist tegen zijn schors. Altijd liet hij me geduldig uitrazen; hij had op mij een kalmerende uitwerking. Als ik weer rustig was, sloeg ik mijn armen om hem heen en fluisterde dat het me speet.
We picknickten in zijn schaduw, met vriendinnen giebelde ik onder zijn takken. Tot de tijd aanbrak dat ik een vriendje kreeg. Ook hem nam ik mee naar de boom, waar we eindeloze gesprekken voerden, elkaar voor het eerst kusten en over het koele gras rolden. Hier was ons paradijsje, de plek waar we voor even alles om ons heen konden vergeten. Waar geen lastige ouders waren en waar het vredig was en goed, omdat de oorlog hier ver weg leek.

Op een lome zomeravond, na bijna net zo’n warme dag als vandaag, vertelde Bram me dat hij weg zou gaan. Het was te gevaarlijk om in de stad te blijven. Hij vatte mijn hoofd tussen zijn handen en met zijn duim veegde hij een traan van mijn wang.
‘Echt Hanneke, het is beter.’
‘Wanneer?’ fluisterde ik.
‘Dat is nog niet bekend, maar hoe eerder, hoe beter. Misschien morgen al.’
‘Waar ga je naar toe?’
‘Dat weet ik niet. Eerlijk niet. Maar mijn ouders en zusjes gaan ook mee.’
‘Kom je wel terug?’ Ik durfde hem niet aan te kijken, mijn ogen bleven rusten op de gele ster, die met slordige steken bevestigd was op zijn overhemd.
‘Natuurlijk kom ik terug. Als het weer veilig is kom ik je halen en dan gaan we trouwen. Hier, onder deze boom.’
Als om dat te bezegelen, trok hij zijn zakmes uit zijn zak en kerfde een hart in de bast van de stam. Daarna volgde een pijl, met aan de ene kant de letter A en aan de andere kant de H, onze initialen. Het leek wel of de boom kermde en zachtjes ging ik met mijn hand over het hart. Plotsklaps ritselden de bladeren, alsof hij zich neerlegde bij zijn pijnlijke verminking en daarmee zijn fiat verleende aan ons verbond.
Op dat moment keek ik toch in de donkere ogen van Bram en zag datgene wat zijn woorden en daden juist tegen wilden spreken: angst. Als een vlo sprong zijn angst op me over. Het was alsof het me naar de keel greep en het me verstikte. Mijn lichaam trilde en uit alle macht hapte ik naar adem om manmoedig mijn tranen te verdringen. Hij mocht onder geen beding merken dat ik zijn angst had bespeurd, geroken bijna. Hij toonde zich zo sterk. De kostbare momenten die we nu nog samen hadden mocht ik niet bederven. Dus forceerde ik met veel moeite een lach.
‘Dan mag je me eerst weleens ten huwelijk vragen,’ plaagde ik hem, terwijl ik nog vocht tegen het angstmonster.
‘Daar zeg je zo wat!’

Hij trok me overeind en knielde daarna voor mij neer, één knie gebogen, één knie in het gras. Zijn ogen boorden zich in de mijne en toen klonk het schor: ‘Lieve Hanneke, wil jij mijn vrouw worden?’
Even was ik helemaal perplex. Wat begon als een luchtig plagerijtje, mondde uit in deze serieuze vraag, want aan alles merkte ik dat hij het meende. Hoewel ik er totaal niet op voorbereid was, wist ik heel zeker: Als ik met iemand trouw, dan zou het met Bram zijn. Daarom ook kon ik zijn vraag volmondig beamen.
‘Ja, lieve Bram, er is niets dat ik liever wil dan dat.’
Hij vloog overeind, tilde me op en draaide een paar vreugdedansjes met mij in zijn armen. Maar hij struikelde en we tuimelden in het zachte gras. We lachten van geluk, fantaseerden over de bruiloft, over onze toekomstige kinderen. Heel even waren we volmaakt gelukkig totdat er in de verte een schot weerklonk. Er loerde geen direct gevaar, maar de doffe knal deed ons meteen weer de toestand beseffen waarin we ons bevonden: de oorlog en ons naderende afscheid. Het was alsof er een donkere wolk voor de zon schoof. Wanhopig klampten we ons vast aan elkaar, zochten hartstochtelijk naar troost, naar liefde, die we ook vonden omdat we die elkaar schonken onder de boom in het geurige gras. Uitgeput vielen we in elkaars armen in slaap, die zoele zomernacht begin augustus 1943. Toen ik vroeg in de morgen wakker werd door het gefluit van de vogels en door de optrekkende ochtendkilte, was Bram verdwenen.

‘Oma! Oma!’
‘Ze is vast bij de boom,’ hoor ik mijn dochter tegen haar zoon zeggen en dan zie ik hen: mijn dochter en kleinzoon.
‘Wat doet u nou?’ vraagt mijn kleinzoon.
‘Laat oma maar even,’ zegt mijn dochter. ‘Je weet toch hoeveel dit plekje voor haar betekent?’
Ik knik alleen maar. Zo is het. Het huis, waar ik geboren ben en tot nu toe ben blijven wonen, was een fijn huis, maar het is vooral de tuin en met name deze plek waar mijn zoete herinneringen liggen.
Even staan ze stil naar mij te kijken.
‘Kom ma, dan helpen we je overeind. We moeten nu echt voortmaken. De verhuisauto staat al helemaal klaar. We moeten de boel af gaan sluiten.’
Het lukt hen wonderwel met weinig moeite mij weer op de been te krijgen. Als om afscheid te nemen wrijf ik met mijn hand over het hart dat nog steeds duidelijk te zien is in de bast.
‘Wat is dat voor een hart, oma?’
‘Ach jongen, dat is een lang verhaal. Het is het verhaal van je opa en oma.’
‘Opa?’ vraagt hij verbaasd.
‘Ja, je opa,’ zeg ik, terwijl ik even over zijn donkere krullen strijk. ‘Jij kent hem niet, je moeder heeft hem nooit gekend. Wij sloten op deze plek een verbond. Een verbond dat ook jou en mij aan elkaar verbindt, al is het 40 jaar later.’
Na die nacht heb ik Bram nooit meer gezien. Pas veel later, Hannah was al geboren en de oorlog voorbij, kwam het bericht dat hij omgekomen was in een concentratiekamp, net als zijn ouders en zusjes.
Boven ons ritselen de bladeren van de boom.
Mijn vinger glijdt over de A naast de pijl.
‘Hij heette Bram, Abram eigenlijk. Net als jij.’

©Irma Moekestorm

 

De bundel Woordtalent (met maar liefst 100 bijdragen van verschillende schrijvers en dichters) kreeg in april 2021 een mooie recensie van NBD Biblion, één van de belangrijkste recensies die je als schrijver kunt krijgen. Wát een geweldig compliment dat mijn korte verhaal ‘Het Verbond’ ook nog eens een extra pluim krijgt!

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

For security, use of Google's reCAPTCHA service is required which is subject to the Google Privacy Policy and Terms of Use.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.